- Größe
- Größe〈v.; Größe, Größen〉1 grootte ⇒ grootheid, uitgestrektheid, omvang2 〈figuurlijk〉groot(s)heid, nobel-, verhevenheid ⇒ edelmoedigheid3 betekenis, belang ⇒ grootsheid, omvang4 〈natuurkunde, wiskunde; figuurlijk〉grootheid ⇒ 〈figuurlijk〉 prominent figuur; factor5 〈van kleding, schoenen〉maat♦voorbeelden:1 in natürlicher Größe • op ware groottenach der Größe aufstellen, ordnen • op volgorde van grootte opstellenvon gleicher Größe sein • even groot zijnzu seiner vollen Größe • in (zijn) volle grootte3 die Größe des Augenblicks, der Stunde • het belang, de gewichtigheid van het ogenblik
Wörterbuch Deutsch-Niederländisch. 2015.